Het is lente, maar toch is het niet echt een mooie dag. Af en toe regent het en dan komt de zon weer voorzichtig te voorschijn. Ook mijn gemoedstoestand is zoals het weerbeeld zich vertoont.
Ik moet de dagelijkse boodschappen doen. Bah, geen zin, maar ik moet wel, willen we vanavond eten op tafel hebben staan. Met heel veel tegenzin ga ik tegen één uur eindelijk de deur uit. Doe de noodzakelijk boodschappen in de buurtsuper en stap in de auto naar een plezierige boodschap die door mijn hoofd heen spookt.
“Gelukkig de boodschappen zijn gedaan en nu naar die prachtige boekenwinkel waar ze zeker mijn volgende leesboek hebben. Al weet ik niet of ik een spannende leesboek kan vinden om te kopen,” spookt het door mijn hoofd.
De reis naar de boekenwinkel doe ik met de auto, want het waait te hard naar mijn idee om er een mooie fietstocht van te maken. Wel zorg ik ervoor dat er tijdens de rit gezellige, meezing liedjes te horen zijn en zo rijd ik, hard meezingend richting de boekenwinkel.
Als ik in de boekenwinkel kom, bekijk ik eerst welke nieuwe boeken zijn binnen gekomen. Deze boeken liggen meestal vooraan in de winkel, waar direct je oog op valt. De nieuwe eyecatcher lachen me allemaal toe, met hun uitzonderlijke kaften, maar geen van de nieuwe wonderlijke boeken met prachtige titels hebben mijn interesse. Ik loop de winkel verder in en ik weet dat achter boeken liggen met een zeer aantrekkelijke prijs. Uiteindelijk vind ik een heel mooi, spannend boek, zo vertelt de achterkant van het boek mij, die ik echt graag wil lezen, of zeg maar liever, wil verslinden.
Ik reken het bedrag dat ik verschuldigd ben af en ga naar buiten waar intussen een waterige zonnetje te voorschijn is gekomen. Stralend probeert de zon door de dikke takken van de grote bomen heen te schijnen, die langs de kant van de weg staan.
Ik denk bij mijzelf: “Ik ga naar het kleine parkje even verder op, waar ze een mooie waterfontein in het midden hebben staan. Daar ga ik op één van de bankjes die rond de fontein staan in de zon zitten en in stilte genieten van een sigaret.”
Zo gedacht, zo gedaan. Ik zit nog niet lang in de zon, net de eerste trek van mijn sigaret genomen, als er op een bankje naast mij een donkere man met een verwarde haardos komt zitten. Nee, niet gewoon, maar zoals het modern is onder de jongeren. Met de voeten op de zitplaats en met zijn kont op de leuning van het bankje. Volgens mij zit dat niet lekker, de smalle rand snijd in je kont en dan moet je ook nog iets naar voren buigen om je evenwicht enigszins onder controle te houden. De man steekt ook een sigaret op en begint dan opeens hard te lachen.
Ik kijk hem met opgetrokken wenkbrauwen aan en weet niet wat er te lachen valt. Kijk de omgeving rond of er misschien een grappige situatie heeft voorgedaan, maar niets te zien wat een hartelijke, harde lach zou kunnen veroorzaken.
“Weet u,” zegt de man terwijl hij met een brede glimlach mij aankijkt. “Ik lach omdat de zon zo mooi tussen die wonderbaarlijke takken doorschijnt. Vind u dat vreemd, mevrouw?”
“Nee hoor, ik vind het mooi dat iemand zo naar de zon ,die tussen de takken doorschijnt, kan lachen.”
De man blijft lachend naar mij kijken en zegt: “Niemand praat tegen mij omdat ik zwart ben.”
“En ik ben wit,” zeg ik zonder nadenken over de opmerking die hij maakt. “Waarom zou ik niet met u willen praten!”
“Omdat ik niet helemaal goed bij mijn hoofd ben, zeggen ze,” zegt hij terwijl hij met zijn wijsvinger naar zijn voorhoofd wijst.
“Zit je misschien tijdelijk in een tehuis?” vraag ik hem en hoop dat ik deze man niet kwetst door deze vraag te stellen.
“Ja,” antwoord de man en blijft mij glimlachend aankijken.
“Dat kan iedereen overkomen dat je tijdelijk even in de war bent,” zeg ik terwijl ik in zijn lachende gezicht kijk.
De man blijft mij met een glimlacht aankijken en zegt: “Wat is het leven toch mooi. Ik zit hier in de zon die mij vriendelijk door de wirwar van takken toelacht. Een mooie vrouw zit op een andere bankje en praat met mij. Wat wil ik nog meer. Ja, ik wil continu lachen van blijdschap.”
Ik heb intussen mijn sigaret gedoofd en sta op. Kijk de man aan en zeg: “Nog een prettige dag verder en geniet van de zon zolang het nog schijnt door die wonderlijke takken.”
Ja, u ook. Ik hoop dat u morgen hier weer bent en dan roken we samen een sigaret en genieten van het weer. Regent het, dan zal ik zorgen dat er een paraplu is waar we samen onder kunnen zitten. Dag mevrouw.”
Ik loop richting de auto die ik ergens op een overvolle parkeerplaats heb neergezet en ga naar huis met in gedachte aan deze wonderlijke ontmoeting.
Babs